"HEEN- EN WEERWOLF" - PLUK EN DE PETTEFLET
Onderstaand verhaal 1 op 1 overgenomen uit het boekje,
pagina 118 t/m 125.
De oude visser

Daar stond Pluk met z'n wagentje in de mist,
op een smal pad langs de rivier. Het was nu
laat in de middag en het zag er helemaal niet
naar uit dat de mist op zou trekken.
'Ik zal maar terugrijden naar de grote veer-
pont,´zei Pluk tegen zichzelf. 'En daar zal ik
dan blijven wachten tot hij weer vaart.'
Met een beetje moeite keerde hij zijn
kraanwagentje en hij wilde juist wegrijden
toen hij het riet langs de rivier hoorde ritselen.
Een bootje misschien.. .?
Pluk stapte uit en boog de hoge rietsten-
gels langs de oever opzij.

Daar aan het water zat een man te vissen':
Een oude man in de mist.
'Weet u misschien of er hier een veer is?
vroeg Pluk.
'Een veer?'
'Ja, een heen-en-weer-boot,' zei Pluk. 'Een
pontje. Een oversteek. Ik moet naar de over-
kant.' 'Verderop is een grote veerpont,' zei de
oude visser.
'Ja, dat weet ik, Maar die vaart niet bij
mist. Maar ze hebben me gezegd dat er hier
ook een veerman was.'

pagina 118


Wie heeft dat gezegd?' zei de oude visser.
Pluk zweeg een beetje verbouwereerd. Hij
wou zeggen: 'M'n Lispeltuut heeft dat ver-
teld. Maar wie zou willen geloven dat hij
een schelp bezat die hem af en toe de weg
wees?
En daarom haalde hij zijn schouders op en
zei: Nou ja… gewoon ... ik heb het van horen
zeggen. Maar ze hebben zich zeker vergist.
Dank u wel.
Hij wou teruggaan naar zijn wagentje,
maar de visser wenkte hem om dichterbij te
komen.
Toen Pluk vlak bij hem stond, fluis-
terde hij: 'Er is een bootje dat heen en weer
vaart.
Hier?

'Daar,' wees de man. Een paar meter ver-
der zag Pluk een aanlegplaats. Het was niet
meer dan een oud wrakhouten vlondertje.
'Maar ik zie geen boot,' zei Pluk. 'Komt er
misschien nog een boot?'
De visser keek hem een beetje angstig aan.
'Ik zou je niet aanraden om met die boot te
gaan,' zei hij.
Hij fluisterde alsof hij bang was dat iemand
het zou horen. En toch waren ze de enigen
in
de hele omtrek, langs deze grote rivier in
de grijze mist.
'Hoezo? Is het bootje lek of zo?' vroeg
Pluk.
'Het is niet lek,' zei de man.
'En zou ik er met mijn wagentje op kunnen?

pagina 119


Ik moet aan de overkant nog een heel
eind rijden.'
Je wagentje kan er best op,' zei de visser.
'Dát zou wel gaan. Maar ik zou het toch maar
niet doen.'
'Maar waarom zou ik het niet doen?' Pluk
begon een beetje ongeduldig te worden. Hij
had haast en wou niets liever dan overvaren.
En deze man zei dat er een kans was.
'Zou ik die veerman misschien kunnen
roepen?' vroeg hij.
'Ja,' zei de oude man. 'Jazeker, dat zou je
kunnen doen.'
'Moet ik dan gewoon schreeuwen naar de
overkant?' vroeg Pluk. 'Hard schreeuwen?'
Nee,' zei de visser. 'Nee.. . ik heb wel eens
gehoord dat je moet fluiten. Driemaal fluiten
op je vingers. Kunje dat?'
'Jazeker,' zei Pluk. Hij zette zijn vingers aan
zijn mond, maar de oude visser riep doods
bang: 'Wacht even. .. niet doen ... nóg niet.'
Hij stond op en begon zijn hengel in te
halen en zijn spulletjes bij elkaar te pakken.
'Je zult eventjes moeten wachten tot ik weg
ben,' zei hij zenuwachtig. 'Beloof me dat je
nog vijf minuten wacht, tot ik een heel eind
weg ben.' Nu had hij al zijn visgerei in een
emmer bijeengepakt en hij begon haastig op
zijn klompen weg te lopen, door het riet.
'Maar zeg me dan toch eventjes wát er aan
de hand is,' zei Pluk. 'Loopt u nou niet weg
zonder eerst te zeggen wat er zo gevaarlijk is.
De boot is niet lek, zei u. Is de veerman dan
een beetje eng?'
'Je gaat niet fluiten voor ik een end weg
ben?' zei de oude man met een trillende stem.
'Nee, ik beloof het. Maar ik wil graag
weten waarom u zo bang bent. '
'Ik heb het er niet op ...' zei de man. ' Onee,
ik moet er niets van hebben.'
'Hoezo? Is de veerman niet betrouwbaar?
Hebt u hem wel eens gezien?'

Ik heb ´m nooit gezien,´zei de visserman.
'Maar ik heb het allemaal van m'n vader ge-
hoord. Dié had 'm eens gezien.'
'En?' vroeg Pluk. Hij was nu toch wel erg
nieuwsgierig geworden. En ook wel een tik-
keltje angstig.
De visser keek om zich heen of er niemand
was die hen kon afluisteren. Toen zei hij: De
veerman is geen man.'
'O nee? Wat is het dan? Een vrouw?'
'Nee,' zei de visser. Hij wenkte Pluk dichter-
bij en toen hij vlak bij hem was, fluisterde
hij: "t Is een "weerwolf'.'
'Wat is een weerwolf?' vroeg Pluk.
Nu aarzelde de visser. Hij wist blijkbaar
ook niet precies wat een weerwolf was.
'Is het een soort wolf?' vroeg Pluk.
'Ik heb 'm nooit gezien,' zei de oude man
'Maar ik weet wel dat het erg gevaarlijk is. O,
zo gevaarlijk.'
'Eet-ie mensen op?' vroeg Pluk. 'Heeft ie ?
ooit iemand opgegeten hier in de buurt?'
De man moest daar heel lang over naden-
ken. Toen schudde hij zijn hoofd. 'Nee,'zei
hij. 'Niet dat ik weet.'
'O,' zei Pluk.
'Maar dat komt omdat er nooit iemand
met 'm meevaart,' zei de man. 'Iedereen zorgt
dat-ie uit de buurt blijft. Dus je bent gewaar-
schuwd.'
Nu ging de oude visser werkelijk weg en
Pluk bleef alleen. Hij wachtte vijf minuten
zoals hij had beloofd. Nu moest hij driemaal
op zijn vingers fluiten en dan zou de veerman
komen. De veerman die een 'weerwolf was.
Pluk voelde zijn hart bonzen onder zijn
truitje. Hij stapte op het houten aanleg-
plaatsje. En nu zag hij een paaltje met een
klein houten bordje. Er stonden letters op
die bijna waren weggevaagd door weer en wind.
Pluk bukte zich en las:

pagina 120


HEEN- EN WEERWOLF
3X FLUITEN

Zou ik het durven? Hij bracht twee vingers
naar zijn lippen, maar hij floot niet. Toen
dacht hij aan zijn Lispeltuut. De schelp had
hem toch goed de weg gewezen. Hij had het
niet mis gehad, er was hier een oversteek. Al
was het dan ook een rare.
Hoe zou een ´weerwolf´eruitzien?
Maar…. Zo dacht Pluk, een heen- en weer-



wolf is eigenlijk iets anders dan alleen maar
een ´weerwolf´. Hij besloot de schelp te raad-
plegen. 'Moet ik het doen, Lispeltuut?' vroeg hij,
de schelp aan zijn oor houdend. De Lispel-
tuut zweeg. Er kwam geen enkel geluid uit.
Zelfs geen geruis. Het was nu enkel maar een
lege, holle schelp.
Ik denk dat de Lispeltuut beledigd is ...
dacht Pluk. Het is mijn eigen schuld ...

pagina 121


De heen- en weerwolf  

Pluk was nog nooit zo alléén geweest. Hij
stond nog altijd op het vlondertje aan de ri-
vier
vier in de dichte mist. Er was helemaal nie-
mand. En zelfs de Lispeltuut zweeg en ruiste
niet eens meer.
'Nu moet ik even heel goed denken,' zei
Pluk tegen zichzelf.
'Als ik driemaal fluit, komt er een pontje om
me over de rivier te zetten. Maar de veerman
is een wolf. .. een "weerwolf". Ik doe het dus
maar niet. 't Zou ontzettend dom zij om te
fluiten. Ik ga maar liever terug. Ik rij terug langs
de rivier naar de grote veerpont en daar blijf ik
wachten tot de mist optrekt. Dat kan natuurlijk
wel een hele tijd duren ... het kan nog wel
dagen duren. En dan is het te laat dan hoeft
het niet meer... Ik moet nu over de rivier !
Vandaag nog! Maar ik durf niet te fluiten.
Oh, was er maar iemand bij me die me een
beetje móéd kon geven. Mijn moed is weg ...
misschien is mijn moed wel in mijn schoen-
en gezonken.. '
Pluk keek naar z'n schoenen, maar er was
niets bijzonders aan te zien.
'Vooruit,' zei hij tegen zichzelf. 'Nu moet je
kiezen. Of weggaan, of fluiten, en de wolf
roepen. Is een wolf eigenlijk iets om bang voor
te zijn? Alle dieren zijn voor mij altijd aardig
geweest. En als het griezelig wordt…. dan ren
ik naar m´n wagentje en ik rij er vandoor.
Pluk zette z'n vingers aan z’n mond en
floot. Het snerpte door de stilte. Nog eens,
nog eens... driemaal floot hij.

pagina 122


´Ziezo. En nu blijven staan en niet bang
zijn´.
Er gebeurde een hele tijd niets. Pluk stond
op het vlondertje met bibberende knieën
en een kloppende keel. De mist was zo
dicht, dat je maar een klein stukje grauw
water zag, vlak bij de oever. Toen hoorde
hij het geplons van riemen.
Dapper bleef hij staan. En daar zag hij iets
opdoemen. Vlakbij ... Een boot. Een grote
platte boot. En op die boot was een schim-
mige figuur die aan de riemen trok. De
veerman Het was een wolf. Een hele grote
wolf met een zuidwester en een oliejas.
Pluk zag z'n ruige bek, en bijna had hij zich
omgedraaid om weg te hollen naar z'n
wagentje, maar toen: begon de wolf te
spreken en z’n stem was hele maal niet
angstaanjagend. Wel heel schor en brom-
merig, maar zacht en een beetje verlegen.
"t Was zeker een vergissing, he? vroeg
de wolf. 'Je hebt per ongeluk gefloten zeker?'
'Nee,' zei Pluk. Hij wees op het kleine hout-
en bordje bij het vlondertje. 'Er staat hier
3x fluiten. Dus ik heb driemaal gefloten. Ik
wou naar de overkant.'
"t Is niet waar,' zei de wolf en schudde z'n
ruige kop. 'Je jokt.'
Pluk werd een beetje
kribbig. 'Ik jok niet,' Zei hij. 'Ik heb haast
en ik moet naar de overkant´. Ik kan m'n
wagentje toch wel meenemen, hè?' Een
wagentje,' zei de wolf ongelovig. "t Is niet
waar ... ik geloof het niet.' .Jazeker,' zei
Pluk. 'Ik haal m’n wagen even hier. Vaar
asjeblieft niet weg.' Pluk ging in z'n kraan-
wagentje zitten en reed voorzichtig het
pontje op, dat met z'n platte kant tegen
het vlondertje lag.
'Zo,' zei hij. 'En nu maar varen.
' De wolf wou iets zeggen, maar hij kon niet.

Hij huilde. Dikke tranen liepen in grote stra-
len over z'n harige snoet.
'Wat is er?' vroeg Pluk. 'Waarom huil je
nou! '
'Het is ... hoehoehoe ... hihihi ...' snikte de
wolf. '...het is in tien jaar..,'
'Wat? Wat zeg je toch allemaal?'
'Het is in tien jaar niet gebeurd!'
Wat is in tien jaar niet gebeurd?'
De wolf wreef de tranen uit z'n gezicht en
snoof diep.
'In tien jaar is er niemand op m’n pontje
geweest,' zei hij. 'Tien jaar heb ik gewacht.
En toch ben ik een goeie veerman. Af en toe
breng ik dieren van de ene kant naar de an-
dere.
Een rattenfamilie. Laatst een veulentje
dat z'n moeder kwijt was. Een enkele haas als
het zo uitkomt. Maar mensen komen niet op
m'n pont. En daarom huilde ik van blijd-
schap!'
'Laten we dan nu maar wegvaren,' zei
Pluk. 'Ik heb erg veel haast, weet je.'
'O ja natuurlijk! zei de wolf. 'Ik ga al. Stel
je voor.. . een echt mens op m'n pont. En zelfs
een mens met een wagentje. Een kraan-
wagentje!
Niet te geloven.
' De wolf sprong op en neer, zodat het pontje
gevaarlijk schommelde. 'Hoera!' riep hij. Wat ge-
weldig! Wat een feest!'
'Stop ...' zei Pluk. 'Vaar liever.'
'Ja ja, het komt in orde. Ik vaar al,' zei de wolf.
Hij spuugde in z'n klauwen en begon toen
krachtig aan de nemen te trekken.
Waar wil je heen?' vroeg hij. 'Ik kan je he-
lemaal naar zee brengen, als je wil.
' Nee, ik wil niet naar zee. Ik moet gewoon
aan de overkant van de rivier zijn.'
'Alleen maar naar de overkant? Maar dan
toch zeker direct weer terug?'
'Nee,' zei Pluk geduldig. 'Niet direct weer
terug. Morgen weer terug.'

pagina 123


'Luister ...' zei de wolf. 'Laten we tien keer
heen en weer gaan. Dat is leuk. He?'
De wolf roeide verder door de mist.
'In tien jaar!' riep hij nog eens. 'Jij bent de
eerste in tien jaar!'
'Ik heb het idee dat het komt door dat hou-
ten bordje,' zei Pluk. 'Op dat bordje staat:

HEEN- EN WEERWOLF. En de mensen den-
ken nu dat je een "weerwolf' bent. En een
weerwolf is veel erger dan gewoon een wolf.
'O ja?' zei de wolf. 'Zou dat het zijn Ik
dacht dat het kwam door de kool en de geit.
'Wat? Wat gebeurde er dan met een kool
en een geit?'

pagina 124


Ik heb een keer een kool opgegeten, ´zei de wolf.
Een kool? Maar wolven eten toch geen
kool?
´Nee, dat is zoo. Maar deze kool zat in een
geit. Hij was verpakt in een geit.
´Aha, je bedoelt dat je een geit hebt opge-
geten?´
De wolf knikte. ´Heel lang geleden….´zei
hij zacht en hij keek Pluk aan met schaamte
in z´n ogen.
´Praten we niet meer over…`zei Pluk. Per
slot heb ik wel eens een kip opgegeten. Wel
gebraden natuurlijk.
´We zijn er´zei de wolf. Hij had aangelegd
bij de oever. Ze waren aan de andere zijde.
´Zullen we nog even een paar keer op en
neer? vroeg de wolf verlangend.

'Morgen kom ik terug,' zei Pluk. 'Ik beloof
het. Maar nu moet ik meteen verder. Weet jij
soms hoe ik moet rijden om bij de kluizenaar
te komen?
De wolf schudde z´n kop. Èr is hier maar
één weg, zei hij. ´Die gaat naar de Hasseler-
waard.´'
'Daar moet ik wezen,' riep Pluk. 'Hij woont
in de Hasselerwaard

Hij reed z'n wagentje de pont af en vroeg:
'Wat moet ik je betalen?'
'Niets,' zei de wolf. 'Helemaal niets. Ik ben
zo dankbaar dat je meegevaren bent met me.
Zó dankbaar! En ik blijf hier op je wachten.
'Tot morgen,' zei Pluk.
En hij reed weg.

pagina 125